Uitspraak discriminatie Gemeente Den Haag vanwege woonwagenstandplaatsen volgt lijn College
Verdieping
De gemeente Den Haag handelt in strijd met het discriminatieverbod door het niet uitbreiden van het aantal woonwagenstandplaatsen. Dat oordeelde de Rechtbank Den Haag vorige week. Het is voor het eerst dat de rechter een Nederlandse gemeente veroordeelt voor discriminatie van woonwagenbewoners. Een overwinning voor Stichting Roma, Sinti en Reizigers. Het College oordeelde sinds 2018 in 16 van de 29 zaken dat er sprake is van discriminerend beleid of handelen door gemeenten.

In 2020 oordeelde het College dat de Gemeente Den Haag woonwagenbewoners discrimineerde door geen reëel perspectief op een woonwagenstandplaats te bieden, en onvoldoende concrete stappen te zetten om de behoefte aan standplaatsen te inventariseren of om nieuwe standplaatsen te realiseren. De Stichting Roma, Sinti en Reizigers stapte in 2021 naar de rechter en daaruit volgt nu deze uitspraak.
Oordelen van het College
Uit verschillende oordelen van het College blijkt dat een groot aantal gemeenten in Nederland onvoldoende rekening houdt met de specifieke woonbehoeften van woonwagenbewoners. Sinds 2018 concludeerde het College in 16 van 29 zaken dat er sprake was van discriminerend beleid of handelen. Onder andere de gemeenten Dordrecht, Pijnacker-Nootdorp, Nieuwegein, Montfoort, Woudenberg, en dus ook de gemeente Den Haag in 2020, kregen zo’n oordeel. Het uitgangspunt waaraan het College toetst is dat om niet te discrimineren, gemeenten moeten voorzien in een zo gelijkwaardig mogelijk aanbod van woonruimte voor woonwagenbewoners en voor personen die wachten op een sociale woonruimte. In de recente uitspraak verwees de Rechtbank Den Haag naar verschillende oordelen en adviezen van het College.
Woonwagenleven moet worden beschermd
Veel Sinti, Roma en Reizigers in Nederland hebben de wens om in een woonwagen te wonen, op een locatie waar ze nauwe sociale familiebanden kunnen onderhouden. Dit is onderdeel van hun cultuur en identiteit. Daarom moet het woonwagenleven worden beschermd door de overheid, zo heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bepaald.
Landelijk beleid
Sinds 2018 is het landelijk beleid dat gemeenten moeten inventariseren wie er in die gemeente in een woonwagen wil wonen. Daarnaast moet de gemeente zorgen voor voldoende standplaatsen die het leven in familieverband mogelijk maken, actief in gesprek zijn met woonwagenbewoners én binnen afzienbare tijd uitzicht bieden op een standplaats. Het College heeft destijds advies gegeven om het woonwagenbeleid ‘mensenrechtenproof’ te maken.
Nog weinig veranderd
In veel gemeenten werd het aantal plaatsen voor woonwagenbewoners jarenlang juist verminderd. Het landelijk beleid uit 2018 moest hier verandering in gaan brengen, maar in de praktijk is er nog weinig veranderd. Een aantal gemeenten heeft wel plannen gemaakt, maar het aantal standplaatsen is amper toegenomen. Een tweejaarlijkse meting van het aanbod van woonwagens en standplaatsen per gemeente uit 2023 laat een landelijke toename van 49 standplaatsen zien sinds 2020, waarmee het aanbod van standplaatsen ver achterloopt op de vraag. Onderzoekers schatten dat er landelijk tenminste 4000 standplaatsen nodig zijn, en de belangenorganisatie Woonwagenbelangen Nederland schat het tekort op 8500 standplaatsen. Hoewel sinds 2018 meer gemeenten lokaal onderzoek doen naar de behoefte aan woonwagenstandplaatsen, doen nog lang niet alle gemeenten dit, waardoor er geen landelijke cijfers zijn.
Wat moet er nu gebeuren?
Van de Rechtbank Den Haag moet de gemeente Den Haag binnen vijf jaar de wachttijd voor een woonwagenstandplaats vergelijkbaar hebben gemaakt met de wachttijd voor een sociale huurwoning in laagbouw. Daarmee volgt de rechtbank de lijn van het College.
‘Verstrekkende gevolgen’
‘Deze uitspraak heeft verstrekkende gevolgen voor alle gemeenten in Nederland’, stellen de advocaten van Stichting PILP en Houthoff, die Stichting Roma, Sinti en Reizigers bijstonden in de rechtszaak tegen de Gemeente Den Haag. ‘Ook daar zullen standplaatsen moeten worden bijgebouwd’. Stichting PILP noemt de uitspraak van de rechtbank baanbrekend.
Sterkere regierol van het Rijk
Ook de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR) sprak zich eerder dit jaar, na een verkennend onderzoek, uit over dit thema. Woonwagenbewoners voelen zich door overheidsbeleid gediscrimineerd, niet gehoord, en uitgesloten van hun woonwagencultuur. De NCDR dringt aan op een sterkere regierol van het Rijk, waardoor gemeenten ertoe worden bewogen om behoefteonderzoek te doen naar het gewenste aantal standplaatsen, aanvullende standplaatsen te inventariseren, en de bestaande woonwagenvoorraad te verduurzamen. Hierbij is het belangrijk dat er daadwerkelijk wordt gepraat met en geluisterd naar bewoners, en dat de overheid maatregelen neemt om kennis over de woonwagencultuur te bevorderen en antiziganisme (discriminatie van Sinti en Roma) in Nederland te bestrijden. Het College onderschrijft deze aanbevelingen.
Ook signalen van discriminatie op andere terreinen
Woonwagenbewoners worden niet alleen gediscrimineerd om de manier waarop ze willen wonen. Ook op andere gebieden hebben ze ermee te maken. Uit onderzoek van het Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten (FRA) in 2020 bleek dat ruim vier op de tien (43 procent) Sinti en woonwagenbewoners in Nederland discriminatie ervaren. Van de Roma die betrokken waren bij het onderzoek gaf zelfs 83 procent aan discriminatie mee te maken. Het College oordeelde eerder dat er sprake was van discriminatie bij het weigeren van verschillende verzekeringen, waaronder een autoverzekering, niet verkregen geldleningen en het niet bezorgen van huis-aan-huisbladen op woonwagenlocaties