Voorzitters College en SER in gesprek over bedrijven en mensenrechten

Het College voor de Rechten van de Mens (College) heeft onderzoek gedaan naar de stand van zaken van mensenrechten en bedrijfsleven in Nederland. Daarin is gekeken naar de impact van het bedrijfsleven op de rechten van de mens en wat het Nationaal Actieplan bedrijven en mensenrechten uit 2014 en andere nationale en internationale ontwikkelingen hebben gebracht.

Vandaag presenteert het College zijn onderzoek bij een Stakeholder-bijeenkomst georganiseerd door de SER en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Voorzitter van het College Adriana van Dooijeweert en SER-voorzitter Mariëtte Hamer gaan met elkaar in gesprek over wat er is gebeurd sinds de overheid in 2014 het Nationaal Actieplan aannam, en wat er beter kan.

Portretten van Adriana van Dooijeweert (links) en Mariëtte Hamer (rechts)

Vraag 1: Wat is uw reactie op het onderzoek (National Baseline Assessment) van het College naar de implementatie van de 'UN Guiding Principles in Nederland' (UNGP’s)? Hoe belangrijk is het dat dit onderzoek er is?

Voorzitter SER: Het ‘Baseline Assessment’ geeft inzicht in de huidige stand van zaken van de implementatie van de UNGP’s. Het is belangrijk om te weten waar we nu staan, zodat we kunnen identificeren waar in de toekomst effectief beleid en andere passende maatregelen nodig zijn. Er is nog veel inzet nodig van alle partijen om de UNGP’s te implementeren. Het is dus goed dat het College het Nationaal Actieplan (NAP) en andere nationale en internationale ontwikkelingen tegen het licht houdt.

Vraag 2: Bij mensenrechten denkt men vaak aan situaties ver weg, bijvoorbeeld aan slechte arbeidsomstandigheden in kledingfabrieken in Bangladesh. In het onderzoek vraagt het College uitdrukkelijk ook aandacht voor de impact van bedrijven op mensenrechten in Nederland. Welke uitdagingen ziet u als het gaat om het bedrijfsleven en mensenrechten in Nederland? Wie is er nu aan zet en welke rol speelt de SER daarbij? 

Voorzitter SER: Ik denk dat het inderdaad goed zou zijn om in het volgende Nationaal Actieplan bedrijven en mensenrechten meer aandacht te besteden aan de impact van bedrijven op mensenrechten in Nederland. Het onderzoek geeft aan dat problemen rond arbeidsomstandigheden of discriminatie in ons land zelden in de context van mensenrechten worden geplaatst, maar eerder in de context van nationale instrumenten als arbeidswetgeving en CAO’s. Het lijkt me dat we daar ook vanuit een mensenrechtenperspectief eens goed naar moeten kijken. Als coördinator voor SDG8 (waardig werk en economische groei) zou ik hier ook aandacht aan willen besteden. Een aantal van deze onderwerpen komt ook al in SER-adviezen aan de orde. Een voorbeeld daarvan is het bevorderen van gelijke kansen in ons advies Diversiteit in de top dat in 2019 verscheen. Hier gaan de we de komende jaren verder aan werken.

Voorzitter College: Als mensenrechteninstituut zien we dat ook in Nederland bescherming van mensenrechten bij bedrijfs- gerelateerde activiteiten hard nodig is. Denk aan situaties waarin werknemers worden uitgebuit of zoals mevrouw Hamer terecht stelt, aan arbeidsmarktdiscriminatie. Ons onderzoek laat inderdaad zien dat we daar nog stappen in moeten zetten. Veel doelen en actiepunten uit het Nationaal Actieplan zijn bijvoorbeeld nog onvoldoende geïntegreerd in ander beleid dat we in Nederland hebben als het gaat om de verantwoordelijkheden van Nederlandse bedrijven als het gaat om mensenrechten. Zo is er geen link gelegd tussen het Nationaal Actieplan en het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie. Als je de mensenrechten van bijvoorbeeld werknemers goed wil beschermen is een integrale benadering wel noodzakelijk. Het is goed om te horen dat de SER verder gaat werken aan uitdagingen die op dit terrein in Nederland bestaan. De komende jaren staat het bevorderen van arbeidsparticipatie van vrouwen bijvoorbeeld ook prominent op de agenda van het College. We blijven daarover graag in gesprek met de SER. 

Vraag 3: Nationaal en internationaal zien we een groeiende aandacht voor de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor mensenrechten. Naast niet-bindende initiatieven zoals de IMVO-Convenanten kent Nederland ook bindende wetgeving als het gaat om kinderarbeid en bedrijven. Ook in andere landen zien we steeds vaker wetgeving op het terrein van mensenrechten en bedrijfsleven en internationaal wordt onderhandeld over een verdrag. Hoe ziet u de Nederlandse IMVO-convenanten aanpak in het licht van deze nationale en internationale ontwikkelingen?

Voorzitter SER: Hier gaan we in ons recente advies Samen naar duurzame ketenimpact op in. Wij denken dat brede wetgeving op het gebied van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en samenwerking binnen sectoren elkaar versterken. De combinatie van verplichten door wetgeving en verbinden via samenwerking, leidt tot de meeste impact in de keten om risico’s voor mens en milieu te voorkomen of aan te pakken. Op beide vlakken is hiervoor opschalen naar uiteindelijk Europees niveau nodig. Het helpt als Nederland hierbij een ambitieuze inzet toont.

Voorzitter College: Ik denk dat de IMVO-Convenanten zeker een goede stap in de juiste richting zijn. Het is een innovatieve manier om binnen de sectoren uitleg te geven aan de verantwoordelijkheid van bedrijven die algemene wetgeving niet altijd kan bieden. Dit is een aanpak die ook niet veel andere Europese landen hebben. Maar we zijn er nog lang niet. Er zijn namelijk nog steeds sectoren waar geen Convenant voor is. Daar zitten ook sectoren bij met een groot risico op misstanden in de internationale keten. Ik zou er ook voor willen pleiten dat er meer aandacht wordt besteed aan de samenhang van convenanten met andere relevant beleid en wetgeving. Hoe dat eventueel zou kunnen? Bijvoorbeeld door te kijken naar de mogelijkheden om deelname aan convenanten als voorwaarde te stellen voor openbare aanbestedingen, duurzame inkoop of overheidssteun.

Vraag 4: Een van de bevindingen van het College is dat er meer aandacht moet zijn voor het perspectief van rechthebbenden. Uit het onderzoek van het College blijkt dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen door bedrijven veel praktische en juridische belemmeringen ervaren wanneer zij genoegdoening zoeken. Hoe kijkt u daar tegenaan?

Voorzitter SER: Hier is inderdaad meer aandacht voor nodig, vind ik. De vraag is steeds hoe je dit zo laagdrempelig mogelijk kunt organiseren, terwijl je de veiligheid van de mensen om wie het gaat niet in gevaar wilt brengen. We werken al nauw samen met het Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen maar het systeem van NCP’s heeft wereldwijd wel meer bekendheid nodig. Op 9 november organiseren we een bijeenkomst over ‘Access to Remedy’, toegang tot herstel en verhaal, voor alle convenantspartijen en andere belangstellenden om voorbeelden uit de praktijk uit te wisselen en hierin samen verder te leren.

Voorzitter College: Om mensenrechten goed te kunnen beschermen, moet je aandacht hebben voor rechthebbenden. Dit zijn bijvoorbeeld de slachtoffers van mensenrechtenschendingen door bedrijfsactiviteiten. Volgende de ‘UN Guiding Principles’ moeten zowel de overheid als bedrijven ervoor zorgen dat deze slachtoffers ergens hun recht kunnen halen. Een manier waarop dat kan is door te zorgen voor effectieve klachtenmechanismen. Ik juich het dan ook zeer toe dat de convenantspartijen op 9 november a.s. hierover met elkaar het gesprek aangaan. Bedrijven kunnen daarin veel van elkaar leren. Er zijn voorbeelden van bedrijven die rechtsherstel goed geregeld hebben. Tegelijkertijd is het ook goed om te kijken naar de belemmeringen die slachtoffers ervaren wanneer zij naar de rechter stappen, zeker in grensoverschrijdende zaken. De overheid zou zelf meer kunnen en moeten doen om die belemmeringen weg te nemen.

Vraag 5: De NBA is input voor het tweede Nationaal Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven. Waar moet volgens u in het volgende Nationaal Actieplan aandacht aan worden besteed? Welke rol ziet u voor de SER?

Voorzitter SER: Ik zou graag met partijen in de SER hierover in gesprek gaan en vanuit onze platformfunctie ook andere partijen en experts hierbij betrekken. Zelf denk ik dat het heel belangrijk is dat het volgende NAP meer gaat leven: concrete doelen, inclusief een uitvoeringsagenda waarvan de voortgang ook periodiek wordt bijgehouden. Op die manier kunnen we met elkaar in gesprek blijven over hoe het gaat en wat er nog meer nodig is om voortgang te maken.

Voorzitter College: Met de ‘Nationale Baseline Assessment’ willen we de dialoog tussen de overheid, bedrijven en rechthebbenden bevorderen. Ik denk dat de SER dit in zijn platformfunctie mooi kan voortzetten. Ik zou het een belangrijke stap vooruit vinden als dat ertoe leidt dat in het volgende Nationaal Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven ook de impact van de activiteiten van bedrijven in Nederland worden aangekaart. En dat er concrete en meetbare doelen worden gesteld – en hopelijk ook gehaald.