Versterking armoedebeleid nodig om kwetsbare kinderen te beschermen
Verdieping
De onderzoeken die naar aanleiding van de Toeslagenaffaire zijn uitgevoerd laten zien dat armoede een belangrijke rol kan spelen bij het ontstaan van opvoedings- en/of ontwikkelingsproblemen. Gezinnen die in armoede leven komen hierdoor sneller in aanraking met de jeugdbescherming en met kinderbeschermingsmaatregelen dan gezinnen die bestaanszekerheid hebben. Als armoede de ontwikkeling van het kind ernstig belemmert, is de overheid verplicht het kind te beschermen. De overheid moet er daarbij voor zorgen dat mensen een zeker bestaan kunnen hebben. Welke stappen mag en moet de overheid op grond van mensenrechten nemen om kinderen in armoede te beschermen tegen onveilige situaties? Een toelichting.
Armoede en jeugdbescherming
Gezinnen die in armoede leven zijn oververtegenwoordigd in jeugdbeschermingscijfers. Volgens de Raad voor de Kinderbescherming heeft van de gezinnen waar beschermingsonderzoek wordt gedaan, 40 procent te maken met financiële problemen. Recent onderzoek laat zien dat van de onderzochte gezinnen die te maken kregen met kinderbeschermingsmaatregelen, 46 procent minder dan 1500 euro per maand te besteden had, en dus onder de armoedegrens leefde. Ook uit de onderzoeken die uitgevoerd zijn naar aanleiding van de Toeslagenaffaire blijkt dat financiële problemen de kans vergroten dat een gezin te maken krijgt met kinderbeschermingsmaatregelen.
Wat zijn kinderbeschermingsmaatregelen?
Als de overheid signalen binnenkrijgt dat een kind mogelijk in diens ontwikkeling wordt bedreigd, kan de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek doen. Het rapport van dat onderzoek stuurt de Raad - wanneer nodig - naar de kinderrechter. De kinderrechter kan een zogenoemde kinderbeschermingsmaatregel opleggen als een kind ernstig wordt bedreigd in diens ontwikkeling, bijvoorbeeld door kindermishandeling of verwaarlozing. Er zijn twee soorten maatregelen: een ondertoezichtstelling en/of een gezagsbeëindiging.
Nadat een kind onder toezicht is gesteld, krijgt een jeugdbeschermer de opdracht om de jeugdhulp in te schakelen die nodig is om ervoor te zorgen dat kinderen op een gezonde en veilige manier bij hun ouders kunnen wonen. Als ouders zelf voldoende gebruik (kunnen) maken van deze hulp is een maatregel niet nodig.
Een ondertoezichtstelling kan – maar hoeft niet – samen te gaan met een (gedwongen) uithuisplaatsing. Als kinderen uit huis geplaatst zijn, wonen zij niet meer bij hun ouders maar bij een pleeggezin of in een instelling. Kinderen kunnen ook met toestemming van hun ouders ergens anders gaan wonen. Dit wordt een vrijwillige uithuisplaatsing genoemd. Bij een gezagsbeëindiging krijgen de pleegouders waar de kinderen wonen, of een voogdijinstelling, ook het juridische ouderschap.
Toeslagenaffaire en jeugdbescherming
De Inspectie van Justitie en Veiligheid deed naar aanleiding van de Toeslagenaffaire onderzoek naar de relatie tussen financiële problemen en kinderbeschermingsmaatregelen. De Inspectie heeft van twintig gedupeerde gezinnen in kaart gebracht welke factoren een rol hebben gespeeld in het proces dat leidde tot een kinderbeschermingsmaatregel. Zij concludeert dat in zeventien van de twintig onderzochte gezinnen de (financiële) gevolgen van de Toeslagenaffaire een kleine tot grote rol speelden. De Inspectie constateerde dat in geen van de onderzochte gezinnen financiële problemen de enige reden waren voor het krijgen van een kinderbeschermingsmaatregel. Wel zijn de gevolgen van financiële problemen meermaals meegewogen als factor in de afweging of een kinderbeschermingsmaatregel nodig was.
De Inspectie belicht in het rapport enkele individuele situaties waarbij er sprake was van een uithuisplaatsing. Zo schrijft de Inspectie over de ouders, Wouter en Anne, die te maken hadden met geld- en huisvestingsproblemen:
‘Wouter en Anne raakten hun woning kwijt en verbleven sindsdien met hun kinderen op wisselende plekken. Toen het gezin opnieuw hun tijdelijke verblijfplaats moest verlaten, dreigde het gezin dezelfde nacht op straat te staan. Wouter en Anne vroegen om hulp, waar politie adviseerde bij de jeugdbescherming aan te kloppen en moesten noodgedwongen hun twee zeer jonge dochters tijdelijk onderbrengen bij een zelfgekozen pleeggezin. Het ging om een vrijwillige uithuisplaatsing.’
Het lukte Wouter en Anne niet om op tijd de door de jeugdbescherming geformuleerde doelen - namelijk het op orde krijgen van huisvesting, schuldsanering, inkomen, rust en regelmaat - te behalen. Hun gezag is door de kinderrechter beëindigd. Hun situatie laat zien dat armoede- en huisvestingsproblemen het recht op respect voor gezinsleven onder druk kunnen zetten.
Recht op gezinsleven
Volgens de mensenrechten, waaronder het kinderrechtenverdrag, hebben ouders de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en ontwikkeling van hun kind. Daarbij hebben ouders rechten en plichten. Bij een kinderbeschermingsmaatregel worden de rechten van ouders door de overheid ingeperkt om het belang, de veiligheid en de ontwikkeling van het kind te beschermen. In Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens worden de grenzen aangeduid waarbinnen de overheid dit mag doen.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het Hof) heeft op basis van dit artikel uitgelegd, dat het scheiden van ouders en kinderen een uiterst redmiddel is. Als de ouder-kindrelatie goed en veilig is, maar de ontwikkeling van de kinderen bedreigd wordt door een gebrek aan geld of aan huisvesting, moet er worden gezocht naar andere oplossingen dan uithuisplaatsing. Bijvoorbeeld door opvangvoorziening aan te bieden of door de hulp van sociaal werkers in te schakelen en naar mogelijkheden voor sociale en financiële ondersteuning te kijken.
Zoals de Toeslagenaffaire laat zien is er vaak sprake van meerdere, opeenstapelende problemen bij de opvoeding. Ook geld- of huisvestingsproblemen kunnen een oorzaak zijn van de opvoedproblematiek. Volgens het Hof is het belangrijk dat de kinderrechter onderzoekt in hoeverre de tekortkoming in de opvoeding van kinderen te wijten is aan ‘financiële moeilijkheden en objectieve frustraties, die hadden kunnen worden verholpen door gerichte financiële en sociale bijstand en doeltreffende begeleiding’.
Het rapport van de Inspectie laat echter zien dat het lastig is voor kinderrechters om te onderzoeken in hoeverre het financiële problemen zijn die een bedreiging voor de ontwikkeling van kinderen vormen. De dossiers bevatten vaak weinig informatie hierover en de problematiek is vaak onvoldoende in beeld bij jeugdhulpverleners en jeugdbeschermers.
De Inspectie doet daarom aanbevelingen aan de jeugdbeschermingsketen om deze problematiek beter in beeld te krijgen. Zo kan de overheid haar plichten om uithuisplaatsingen zoveel mogelijk te voorkomen en tijdig passende bijstand en hulp te bieden beter nakomen.
Integrale armoede aanpak nodig met een focus op de meest kwetsbare kinderen
Het is niet de taak van de jeugdbescherming om armoedeproblematiek weg te nemen. De Inspectie concludeert dat het terugdringen van armoede prioriteit moet krijgen, en dat hier een belangrijke rol voor de Rijksoverheid ligt. Daarom roept de Inspectie de Rijksoverheid en gemeenten op om (bestaand) armoedebeleid te versterken en hierbij goed te letten op de meest kwetsbare kinderen. Ook stelt de Inspectie gerichte maatregelen voor om te voorkomen dat kinderarmoede ontstaat, zoals het waarborgen van gelijke toegang tot schuldhulpverlening voor alle gezinnen.
De Inspectie wijst hierbij op het recht van kinderen op een adequate levensstandaard en de verplichting van overheden om ouders te ondersteunen bij de verwezenlijking van dit recht. Dit recht staat in artikel 27 van het Kinderrechtenverdrag. Ook andere sociale en economische rechten beschermen de rechten van ouders en kinderen.
Volgens het Europees Sociaal Handvest bijvoorbeeld heeft het gezin recht op sociale, wettelijk en economische bescherming om zo de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor de volledige ontplooiing van het gezin (artikel 16). Het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten verplicht staten om de grootst mogelijke bescherming en bijstand te verlenen aan gezinnen (artikel 10). Uitkeringen (in geld of in natura) moeten voldoende zijn in omvang en duur voor de verwezenlijking van het recht op bescherming van en bijstand aan het gezin.
Daarnaast heeft iedereen het recht op een behoorlijke levensstandaard voor zichzelf en diens gezin (artikel 11). Hier valt het recht op voeding, kleding en huisvesting onder. Ook moet de overheid zich ervoor inzetten dat juist kinderen toegang hebben tot adequate huisvesting en hier enige voorrang in zouden moeten krijgen.
Vanuit mensenrechten heeft de overheid dus een duidelijke taak om ervoor te zorgen dat ouders en kinderen een zeker bestaan kunnen hebben. Dit betekent dat de overheid verplichtingen heeft richting ouders en kinderen die nu in armoede leven, maar ook richting gezinnen die vanwege het ontbreken van bestaanszekerheid in de toekomst in armoede kunnen raken.
Het is daarom belangrijk dat de overheid zich inzet om armoede tegen te gaan, zodat kinderen niet meer door armoede in een kwetsbare positie kunnen raken. Armoede kan verschillende oorzaken hebben, zoals gebrek aan betaalbare woonruimte, gezondheidsproblemen of een onzekere baan. Het recht op een behoorlijke levensstandaard kan daarom niet los worden gezien van verschillende andere mensenrechten, zoals het recht op huisvesting, recht op (toegang tot) gezondheid(szorg) en het recht op arbeid.
Vanwege deze onderlinge wisselwerking tussen armoede en mensenrechten is het van belang armoede niet alleen integraal aan te pakken, maar ook vanuit een brede mensenrechtelijke benadering.
Wat doet het College?
Eerder schreef het College de jaarlijkse rapportage over armoede, sociale uitsluiting en mensenrechten. Daarin belichtte het College de negatieve effecten van armoede op de ontwikkeling en het welzijn van kinderen.
Het College rapporteert daarnaast aan internationale toezichthouders, zoals onlangs aan het VN-comité van het internationale verdrag inzake sociale, economische en culturele rechten. In deze rapportage wees het College op de noodzaak en het ontbreken van een integrale armoede-aanpak waarbij mensenrechten centraal staan. Het College onderschrijft daarom de door de Inspectie gedane oproep aan de Rijksoverheid om het (kinder)armoedebeleid te versterken.