Interview: ‘Zonder het verdrag was mijn museumproject misschien niet zo succesvol geweest’

Verdieping

Natuurlijk kunnen dove mensen de kunstwerken in musea bekijken, maar dat betekent niet dat ze alle gesproken informatie meekrijgen. Roos Wattel wist musea in het hele land te overtuigen ook daarin toegankelijker te worden. ‘Je voelt je behoorlijk buitengesloten als je om je heen allemaal mensen ziet met koptelefoons van de audiotour.’

Portret Roos Wattel
Beeld: ©Fotografie: Arenda Oomen

Als meisje van tien deed Roos Wattel een verrassende ontdekking. Op het perron stond ze met haar vader op de trein te wachten. Ze speelde met de treinkaartjes toen ze ineens de tekst op haar vaders kaartje zag staan: ‘begeleider gehandicapte’. Ik snapte er niets van, blikt de inmiddels 34-jarige Roos Wattel terug. ‘Ik was toch niet gehandicapt? Ik kon lopen, mijn armen goed bewegen, wat was het probleem?’ In gebarentaal vroeg ze haar vader of dit was hoe zij gezien werd. Haar vader gebaarde bevestigend.

Hoewel Wattel opgroeide met horende ouders, had zij noch haar eveneens doof geboren zus het niet kunnen horen nooit als een handicap gezien. Altijd had ze prima kunnen communiceren. Binnen het gezin en ook erbuiten. ‘Dove mensen kunnen juist heel goed aan horende mensen overbrengen wat ze willen zeggen’, vertelt ze. ‘We zijn getraind in het vinden van creatieve manieren daarin. We maken handgebaren, schrijven snel iets op of we zoeken naar plaatjes op een smartphone.’ Natuurlijk kent ze mensen met wie dat soms lastiger is. Maar ligt dat dan aan haar of aan diegene die zo’n gesprek niet aandurft en die de gebarentaal niet machtig is?

Zo kijkt niet iedereen ertegen aan. In 2014 werd Wattels contract bij Greenpeace niet verlengd. Om aan vergaderingen te kunnen deelnemen had ze een gebarentolk nodig, maar het UWV wilde die slechts voor 15 procent van haar werkuren vergoeden. ‘Zo is dat in Nederland geregeld.’ Wattel vocht dit aan bij de rechter, maar kreeg geen gelijk. ‘Dat Greenpeace had verklaard heel tevreden te zijn met mijn werk werd tegen me gebruikt. De rechter zei dat er kennelijk geen probleem was’, vertelt ze. 

Ze besloot als zelfstandige aan de slag te gaan. Wattel ging culturele instellingen adviseren hoe die toegankelijker konden worden voor dove en slechthorende mensen. Al snel werd ze benaderd door het Amsterdamse fotomuseum Foam. In 2007 was dat het eerste Nederlandse museum dat veel informatie toegankelijk had gemaakt voor dove bezoekers. Wattels zus Martine was destijds een van de dove museumgidsen. Nu wilden ze kijken hoe dat verder ontwikkeld kon worden en kwamen ze op het idee om het project Musea in Gebaren te starten. Naast Foam moesten meer musea toegankelijker worden. Nederland stond op het punt om het VN-verdrag handicap te ratificeren, waardoor musea uit het hele land belangstelling kregen in het project. Inmiddels zijn zestien musea erbij aangesloten, waaronder het Drents Museum, de Lakenhal in Leiden en het Stedelijk Museum in Amsterdam. Zij bieden structureel programma’s aan in Nederlandse gebarentaal. Daarnaast heeft het project 26 dove gidsen opgeleid en bij 21 musea workshops gegeven.

‘Horende mensen beseffen niet altijd dat Nederlands mijn tweede taal is. Ik kan het lezen, maar veel natuurlijker neem ik informatie tot me via gebaren’

Ondanks alle belangstelling begreep niet iedereen waarom dove museumgidsen nou zo noodzakelijk zijn voor musea. ‘Alle kunst in musea kun je toch bekijken?’ vroegen mensen weleens. ‘En veel informatie staat toch geschreven in gidsen of op de muur bij het kunstwerk?’ Volgens Wattel tonen die vragen de onwetendheid aan over waar dove mensen dagelijks tegenaan botsen. ‘Natuurlijk lopen zij veel informatie mis. En je kunt je behoorlijk buitengesloten voelen als je om je heen allemaal museumbezoekers ziet met koptelefoons op van de audiotour.’ Voor onder andere het Rijksmuseum en het Verzetsmuseum in Amsterdam ontwikkelde ze daarom een multimediatour met dove museumgidsen in beeld. ‘Ook realiseren horende mensen zich niet altijd dat Nederlands de tweede taal is voor veel dove mensen’, vervolgt Wattel. ‘De teksten in musea kan ik inderdaad lezen, maar veel natuurlijker neem ik de informatie tot me in Nederlandse gebarentaal.’ 

Hoewel ze zichzelf dus nooit heeft gezien als iemand met een handicap, is ze blij met het VN-verdrag handicap. ‘Die is nodig voor de emancipatiestrijd die we voeren. Zonder het verdrag was ons museumproject misschien niet zo succesvol geweest.’ Zoals ook de erkenning van de Nederlandse gebarentaal belangrijk en nodig is, vervolgt ze. ‘Daarmee kunnen we overheden, bedrijven en organisaties overtuigen dat ze hun informatie ook in die taal moeten aanbieden.’

Strijd voor die erkenning voert ze al van kinds af aan. Op haar twaalfde nam ze met haar zus op het Binnenhof in Den Haag deel aan een demonstratie. ‘Ik mocht erover vertellen in het Jeugdjournaal’, zegt ze. In haar hand had ze een bord waarop stond dat ze wilde dat Nederlandse gebarentaal voor haar dood erkend zou worden. Ruim 22 jaar later, in maart 2021, was het zover. Koning Willem-Alexander zette zijn handtekening onder de wet die bepaalt dat gebarentaal een officiële taal is in het Nederlandse Koninkrijk. ‘Dat was een belangrijk en heel emotioneel moment’, zegt ze. ‘Honderd jaar lang, tussen 1880 en 1980, was gebarentaal verboden in het onderwijs. Dove kinderen moesten op hun handen zitten. Soms kregen ze lijfstraffen als ze toch gebaren maakten.’

De dovengemeenschap kent een rijke cultuur en historie, vervolgt Wattel. ‘In de negentiende eeuw bloeide de Nederlandse gebarentaal juist op, ook in het onderwijs. Tot dat verbod er kwam. De honderdjarige onderdrukking die volgde heeft een grote impact gehad. Met de erkenning van de Nederlandse gebarentaal kan onze cultuur weer opleven en ontluiken. Want uiteindelijk is dat wat we zijn: een culturele minderheid.’

Interview: Arend Hulshof