Het College voor de Rechten van de Mens heeft advies uitgebracht op het wetsvoorstel Toezicht informeel onderwijs. Dit voorstel heeft als doel om door toezicht en sancties voor zogeheten ‘informeel onderwijs’ op te kunnen treden tegen instellingen of mensen die minderjarigen aanzetten tot haat, geweld en/of discriminatie. Het advies is het wetsvoorstel niet door te zetten.
Beeld: © Marco Okhuizen / ANP
Het College deelt de intentie achter het voorstel om discriminatie en geweld te voorkomen. Het College is echter kritisch op de manier waarop dit wordt nagestreefd. Het grijpt in op verschillende mensenrechten. Er is onvoldoende duidelijk waarom dit ingrijpende toezicht nodig is. Er zijn twijfels over de effectiviteit van de aanpak en er wordt voorbijgegaan aan de verantwoordelijkheid en rol van ouders van de minderjarigen. Ten slotte schiet ook de rechtsbescherming tekort.
Het voorstel
De regering vreest dat kinderen via vormende activiteiten in de informele sfeer worden blootgesteld aan boodschappen die kunnen aanzetten tot haat, geweld en discriminatie. Het wetsvoorstel geeft de minister de bevoegdheid om sancties op te leggen, zoals het verbieden van het organiseren van vormende activiteiten door een instelling. De Onderwijsinspectie zou volgens het wetsvoorstel bevoegdheden krijgen om onderzoek te doen bij informele organisaties, clubs en verenigingen.
Geen regulier onderwijs
In hun vrije tijd gaan veel minderjarigen naar bijvoorbeeld scouting, voetbal, taalles of religieus onderwijs, zoals les over de bijbel door een kerk of over de koran door een imam. Al dit soort activiteiten worden in het voorstel ‘informeel onderwijs’ genoemd. Deze vormende activiteiten staan los van het reguliere onderwijs, dat verplicht is en bij wet is ingesteld. Het voorgestelde toezicht en bijbehorende sancties gaan over activiteiten die binnen de privésfeer en de (opvoedings-)verantwoordelijkheid van ouders plaatsvinden.
Op basis van verschillende fundamentele mensenrechten (vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, opvoedingsvrijheid en recht op privéleven) mag de overheid zich daar niet zomaar in mengen. Bij het reguliere onderwijs ligt dat anders. Daar heeft de overheid juist de taak om de inhoud mede te bepalen, burgerschapsvorming te garanderen en te zorgen dat het onderwijs van voldoende kwaliteit is.
Noodzakelijkheid en proportionaliteit
Het tegengaan van aanzetten tot haat, geweld en discriminatie is volgens het College zonder meer een belangrijk en legitiem doel. Het College vindt wel dat de regering in de toelichting van het wetsvoorstel niet goed heeft onderbouwd dat er sprake is van een daadwerkelijk groot probleem in het 'informeel onderwijs'. Als er wel sprake is van een ernstig probleem, moet de manier waarop het voorstel het doel wil bereiken ook noodzakelijk en proportioneel zijn.
Het College:
- heeft twijfels bij de effectiviteit van de voorgestelde aanpak, bijvoorbeeld vanwege de kans dat repressie en sancties groepen juist verder kunnen verwijderen van overheid en samenleving;
- constateert dat andere (niet-repressieve) manieren om onwenselijke inhoud in het ‘informeel onderwijs’ tegen te gaan onvoldoende zijn overwogen. Het voorstel gaat voorbij aan de rol en verantwoordelijkheid van ouders om hun kinderen te beschermen tegen mogelijke schadelijke invloeden via 'informeel onderwijs'. Mensenrechtelijk gezien zijn ouders verantwoordelijk voor wat kinderen buiten schooltijd doen. Daarbij geldt dat ouders er zelf belang bij hebben dat kinderen niet worden aangezet tot strafbare feiten;
- heeft ook bezwaren tegen de beperkte rechtsbescherming tegen de voorgestelde maatregelen. Zo is de bewijslast in het voorstel voor het opleggen van een verbod om informeel onderwijs te geven verlaagd, en kan het worden opgelegd zonder tussenkomst van een onafhankelijke rechter.
Hoewel het doel van het voorstel legitiem en begrijpelijk is, concludeert het College in het advies dat de regering de noodzakelijkheid en proportionaliteit van het wetsvoorstel onvoldoende heeft onderbouwd. Daardoor ontbreekt een rechtvaardiging voor de inbreuken op mensenrechten die hier geraakt worden.