Twee Nederlandse reders discrimineren een Filipijnse en een Indonesische zeevaarder bij de beloning, zo oordeelt het College voor de Rechten van de Mens. Het gaat om een Filipijnse man die werkt op een Nederlandse tanker van Maritime Performance B.V. en een Indonesische man aan boord van een werkschip van VSO Zwerver I B.V. voor de kust van Angola. Beiden ontvangen aanzienlijk minder loon dan hun Europese collega’s aan boord.
Beeld: © IMAGO/Harald Dostal / ANP
De mannen werken op schepen onder Nederlandse vlag en doen vergelijkbaar werk als hun Europese collega’s, maar verdienen zo’n 50 procent minder. In de praktijk is het verschil waarschijnlijk nog groter, vooral door de beloning van overuren. Het College spreekt daarom van een aanzienlijk loonverschil.
De reders beroepen zich op cao-afspraken waarin het zogenoemde ‘woonlandbeginsel’ is opgenomen: zeevaarders die wonen in landen als de Filipijnen of Indonesië krijgen loon naar het prijspeil van hun woonland. Maar dat argument houdt volgens het College geen stand. Het woonland is geen rechtvaardiging voor een structureel lager loon voor werk dat gelijkwaardig is. Volgens het College is er sprake van discriminatie op grond van nationaliteit en, in het geval van de Filipijnse man, ook ras.
Oordeel per zaak
De Indonesische zeevaarder wordt beloond volgens een cao die uitsluitend geldt voor mensen met de Indonesische nationaliteit. Zijn lagere loon is dus direct gekoppeld aan zijn nationaliteit. Volgens het College is dat discriminatie: nationaliteit mag niet bepalend zijn voor de hoogte van het loon.
De Filipijnse zeevaarder verdient minder omdat zijn loon gebaseerd is op het land waar hij woont, zoals toegestaan in de cao voor de handelsvaart. Hoewel dit criterium op papier neutraal lijkt, pakt het in de praktijk vooral nadelig uit voor mensen uit landen als de Filipijnen, met een Zuidoost-Aziatische achtergrond. Het College oordeelt dat ook dit onderscheid discriminerend is. De reders zeggen dat deze loonstructuur nodig is om concurrerend te blijven, maar onderbouwen dat niet overtuigend. Bovendien is er binnen de sector nauwelijks gezocht naar andere oplossingen.
Een nieuw oordeel na 1997
Het College heroverweegt hiermee een oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling uit 1997, die destijds nog wél ruimte zag voor dit soort loonverschillen. Nu, bijna dertig jaar later, oordeelt het College dat de omstandigheden zijn veranderd. Het bewustzijn over ongelijkheid is gegroeid, maar de praktijk in de maritieme sector is grotendeels hetzelfde gebleven.
Geen uitzonderingen van toepassing
De uitzondering op het discriminatieverbod die in de wet is opgenomen van het internationaal gewoonterecht is volgens het College voor beide zaken niet van toepassing. Het verschil in beloning wordt vooral ingegeven door een systeem dat armoede in het land van herkomst gebruikt als reden voor lager loon, wat leidt tot een structureel ongelijkwaardige positie aan boord.