Verbod gezichtsbedekkende kleding
Verdieping
Het verbod op gezichtsbedekkende kleding treedt op 1 augustus 2019 in werking. Het verbod geldt voor overheidsgebouwen, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en het openbaar vervoer. Deze nieuwe wet maakt het mogelijk om vrouwen de toegang te weigeren die in verband met hun (islamitische) geloofsovertuiging een gezichtssluier dragen. Ook kunnen zij een boete krijgen. Welke mensenrechten komen in beeld bij dit verbod? Dat wordt hieronder toegelicht.
Wat speelt er?
De wet verbiedt het dragen van gezichtsbedekkende kleding, zoals een integraalhelm, bivakmuts, masker en gezichtssluier (nikaab, boerka), in overheidsgebouwen, onderwijs- en zorginstellingen en in het openbaar vervoer. Het is een gedeeltelijk verbod omdat het niet overal geldt, bijvoorbeeld niet op straat. De wetgever heeft gekozen voor een gedeeltelijk verbod voor gezichtsbedekkende kleding omdat hij dit nodig achtte vanwege het belang van een goede communicatie om de dienstverlening en veiligheid te garanderen. Het verbod is dus ook van toepassing op gezichtsbedekkende sluiers waarmee sommige vrouwen uiting geven aan hun geloofsovertuiging (islam). Dat zijn in Nederland naar schatting enkele honderden vrouwen.
Kritiek op het wettelijk verbod van gezichtsbedekkende kleding heeft vooral betrekking op het verbod op het dragen van de gezichtssluier, omdat deze voor de vrouwen die er een dragen een belangrijke uiting van hun geloof is en het wettelijk verbod die uiting op tal van plaatsen onmogelijk maakt. Voor dragers van bivakmutsen of helmen speelt dit probleem niet.
Voor draagster van een gezichtssluier heeft het wettelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding tot gevolg dat zij niet langer vrije toegang hebben tot onderwijs- en zorginstellingen, en ze geen gebruik meer kunnen maken van het openbaar vervoer. Althans niet als ze hun sluier weigeren af te doen en ze ook daar hun geloof willen uiten.
Wat heeft dit met mensenrechten te maken?
Het gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding, en met name van de gezichtssluier, raakt aan een aantal fundamentele waarden en rechten, zoals de godsdienstvrijheid, het verbod van discriminatie naar godsdienst en geslacht, de keuzevrijheid en zelfbeschikking van vrouwen, het recht op de toegang tot de rechter en tot de gezondheidszorg.
Het College voor de Rechten en de Mens heeft in 2016 een advies over het wetsvoorstel en in 2018 een advies over het wetsvoorstel uitgebracht. Het College heeft de Tweede en Eerste Kamer erop gewezen dat wanneer het gedeeltelijk verbod onverkort wordt ingevoerd, het recht op godsdienstvrijheid en het recht op toegang tot de rechter (openbare gerechtsgebouwen) kan worden aangetast.
Godsdienstvrijheid
Het recht op godsdienstvrijheid is een fundamenteel recht dat onder meer is opgenomen in artikel 6 van de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM, art. 9). Dit recht beschermt ook het in het openbaar manifesteren van een godsdienst, onder andere door het dragen van bepaalde kleding of hoofdbedekking. De gezichtssluier wordt gezien als een uiting van een godsdienst (islam). Dat niet alle moslims dit zo zien of alle moslimvrouwen er een dragen, is daarbij niet relevant. De overheid of rechter mag namelijk geen inhoudelijke oordeel vellen over wat al dan niet een religieuze verplichting is: zij mogen niet 'op de stoel van de theoloog' gaan zitten. Als een groep van moslims meent dat het dragen van een gezichtssluier een religieuze uiting is en de gezichtssluier door een groep vrouwen wordt gedragen, dan valt dat onder de bescherming van de vrijheid van godsdienst.
Het recht op godsdienstvrijheid is niet absoluut. In de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens staat dat het recht onder bepaalde voorwaarden mag worden beperkt, bijvoorbeeld omdat andere belangen zwaarder wegen dan het individuele recht op godsdienstvrijheid. Dat kunnen belangen zijn van publieke veiligheid en openbare orde, volksgezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Als een beperking op godsdienstvrijheid noodzakelijk wordt geacht door de wetgever, moet deze beperking wel aan een aantal eisen voldoen. Zo moet er een legitiem doel zijn dat niet discriminerend is en moeten de maatregelen noodzakelijk, proportioneel en geschikt zijn. Is het doel bijvoorbeeld ook te bereiken met een alternatief middel dat minder ingrijpt in de godsdienstvrijheid, en gaat de inperking van de godsdienstvrijheid niet verder dan strikt nodig is?
Het College heeft in zijn adviezen over het wetsvoorstel vraagtekens geplaatst bij met name de noodzaak van een algemeen verbod. Volgens het College was een ‘absoluut’, wettelijk verbod van de gezichtssluier, ook als het zich beperkt tot bepaalde locaties en gebouwen, niet noodzakelijk. Immers: onderwijsinstellingen, overheidsgebouwen en het openbaar vervoer mochten al huisregels hanteren als zij die noodzakelijk vonden om goede communicatie te garanderen voor de dienstverlening en de veiligheid. De Raad van State (2015) bracht in zijn advies over het wetsvoorstel naar voren dat de noodzaak en het nut van een algemeen verbod van gezichtsbedekkende kleding ontbrak.
Discriminatieverbod
Het gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding raakt ook aan het verbod van discriminatie op grond van godsdienst en geslacht zoals vastgelegd in de Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM, art. 14). Dat het verbod op gezichtsbedekkende kleding een algemeen en neutraal geformuleerd verbod is, dat is gericht op allerlei gelaatsbedekkende kleding en niet specifiek op gezichtssluiers, neemt niet weg dat het verbod toch discriminerend kan zijn.
Het discrimineert namelijk indirect naar godsdienst, omdat het in de praktijk een bepaalde groep in het bijzonder treft: vrouwen die in verband met hun geloofsovertuiging een gezichtssluier dragen. Indirecte discriminatie naar godsdienst is volgens de Algemene wet gelijke behandeling verboden, tenzij er een goede reden (rechtvaardiging) voor is. In sommige situaties is dat zo, en dan is een verbod dat indirect discriminatie oplevert toelaatbaar.
Recht op toegang tot de gezondheidszorg en recht op toegang tot de rechter
Ook andere mensenrechten kunnen in het gedrang komen als gevolg van de invoering van het verbod van gezichtsbedekkende kleding. Denk aan de gevolgen die het kan hebben voor het recht op toegang tot de gezondheidszorg. Leidt het verbod (dat overigens niet geldt voor patiënten en cliënten die permanent in een zorginstelling verblijven) er niet toe dat het recht van vrouwen tot de gezondheidzorg wordt belemmerd? Is er bijvoorbeeld een risico dat zij zorg mijden uit angst dat hen de toegang wordt geweigerd en zij een boete krijgen? Het recht op toegang tot de gezondheidzorg wordt onder meer beschermd door de Nederlandse Grondwet en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR, art. 12).
Omdat de gebouwen van rechtsprekende instanties en bijvoorbeeld ook het gebouw van het College overheidsgebouwen zijn, heeft de wet tot gevolg dat gesluierde vrouwen hier geen toegang meer toe hebben. In een advies aan de Eerste Kamer uit 2018 heeft het College erop gewezen dat hierdoor het recht op toegang tot de rechter in de verdrukking kan komen. Dit recht en het recht op een effectief rechtsmiddel worden beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM, respectievelijk art. 6 en art. 13). Aan de beperking van deze rechten worden logischerwijs strengere eisen gesteld dan aan beperking van grondrechten in ‘gewone’ besloten publieke ruimten.
Het College heeft er bij de Eerste Kamer op aangedrongen ook de inbreuk op deze rechten expliciet te bespreken, omdat daar in het wetgevingsproces tot dan toe nog geen aandacht voor was geweest. Verder heeft het College betoogd dat er in dit soort situaties ruimte zou moeten zijn voor de rechtsprekende instantie zelf om af te wegen of het voor de waarheidsvinding of beoordeling van een zaak, of voor de veiligheid, nodig is dat een rechtzoekende of getuige de gezichtsbedekkende kleding aflegt. Een dwingend wettelijk verbod op gezichtsdekkende kleding dat voor dit soort situaties geen uitzonderingen toelaat, vond het College een te zwaar middel.
Wat kan het College doen?
Nu de wet is aangenomen en in werking is getreden, kan het College niet meer oordelen over de uitvoering van het verbod van de gezichtssluier in de gebouwen en plaatsen die de wet bestrijkt: overheidsgebouwen inclusief gerechtsgebouwen, onderwijs- en zorginstellingen en het openbaar vervoer.
Het College kan wel een oordeel uitbrengen over een individuele klacht naar aanleiding van een verbod van gezichtsbedekkende kleding in gebouwen, instellingen en vervoersmiddelen die privé-eigendom zijn en dus niet onder dit wettelijk verbod vallen. Bijvoorbeeld over de weigering van particuliere taxi’s om vrouwen die een gezichtssluier dragen te vervoeren, of over een winkel die vrouwen de toegang weigert vanwege de gezichtssluier.
In dergelijke gevallen kan het College beoordelen of het verbod of de weigering discriminerend is of niet. Daarnaast, en in zeer beperkte mate, kan het College oordelen over een verbod van gezichtsbedekkende kleding in overheidsgebouwen, onderwijs- en zorginstellingen en vervoer, waarvan niet duidelijk is of deze onder de gebouwen en ruimten vallen die het gedeeltelijk verbod bestrijkt en beschrijft.